|
|
Loflied op de schepping
Loflied op de schepping
Leest u Psalm 104 eens helemaal door. Het is één grote lofzang op de Schepper en zijn schepping. De Psalm begint met “Prijs de Heer, o mijn ziel” en eindigt met “Mijn ziel, mijn ziel, prijs de Heer!”
Het gaat de psalmdichter om verwondering en bewondering. Onze ziel wordt aangesproken.
De psalm gebruikt poëtische beelden waarin we het scheppingsverhaal uit Genesis 1 herkennen.
Op de eerste scheppingsdag werd het licht geschapen en de psalm bezingt dat in het prachtige beeld dat God zich hult in een mantel van licht.
In de woorden ‘Hij heeft de hemel als een tentdak gespreid’ horen we de scheiding die God op de tweede dag maakte tussen hemel en aarde; maar dat beeld van het spannen van het tentdak roept ook het beeld op van een nomade die met zijn familie rondtrekt in de woestijn en zorgzaam een tentdoek spant om schaduw en bescherming te bieden aan zijn familie.
En wat geestig om te lezen dat God de wolken tot zijn wagen maakt en dat Hij zich voortbeweegt op de vleugels van de wind.
De wateren wijst Hij hun plaats, zodat er levensruimte ontstaat en er grond onder de voeten komt. Het water is symbool van dreigende dood èn bron van leven. De oerchaos wordt door de Schepper in toom gehouden. Ooit wees God de wateren hun plek na de grote vloed en begon opnieuw, alsof Hij het schoolbord schoonveegde en zijn plan opnieuw ten uitvoer bracht. De psalm bezingt dat de wateren niet langer verdrinkwater zijn, maar drinkwater voor de planten en dieren.
We zien het allemaal voor ons: de woudezels, de vogels in de lucht en de vogels die nestelen in de ceders van de Libanon. De ooievaars in de kruinen van de bomen. De steenbok en de klipdas, de leeuwen die geen gevaar vormen, want ze gaan alleen in de nacht op roof uit.
Zelfs de Leviatan vormt niet langer een gevaar. Niemand weet hoe de Leviatan eruitzag of beter gezegd: hoe men zich de Leviatan voorstelde. Het is in ieder geval een groot monster, een soort draak, een wezen uit de tijd van de oerchaos waar dreiging van uitging. Maar hij wordt een speelgoeddier van de Schepper.
En de mens?
De mens komt tweemaal voor in de psalm.
De eerste keer gaat het over het werk van de mens. Het woord dat daar gebruikt wordt voor ‘werken’ is een ander woord dan het woord dat het werken van God aanduidt. Het woord dat gebruikt wordt voor het werken van God is het woord dat past bij wat een kundige vakman doet. Het woord voor het werken van de mens heeft te maken met dienstbaar zijn. Dat is wat van de mens verwacht wordt: dat hij - en zij - dienstwerk verricht. Niet dat de mens de dienst uitmaakt.
En dat werk is landarbeid. Geen jacht, geen roof, geen veeteelt, maar gewassen verbouwen om te zorgen voor voedsel, het dagelijks brood op de plank. Maar ook wijn om van te genieten en olie om het gezicht te laten glanzen. De psalm neemt ons mee terug naar de tijd voor Noach, toen de mens nog geen dieren at.
Aan het eind van de psalm gaat het opnieuw over de mens.
De psalmdichter schrijft: ik zing, ik speel, ik vind mijn vreugde in de Heer. En hij verzucht: laat de zondaars van de aarde verdwijnen, laat geen boosdoener nog langer bestaan.
De harmonie van de schepping is kwetsbaar. We weten er intussen alles van: er staan bijna geen ceders meer op de bergen in Libanon. Omgehakt door de mens.
Dieren worden gebruikt voor ons nut en beperkt in hun woongebied.
De biodiversiteit loopt gevaar.
Water is vervuild of tot een bron van conflicten geworden. Stuwdammen zorgen er in allerlei Afrikaanse en Aziatische landen voor dat landbouwgrond geïrrigeerd kan worden, maar die dammen zorgen er ook voor dat anderen geen toegang tot water hebben. Klimaatverandering is één van de grootste problemen van onze tijd.
Niet de Leviatan, maar wij mensen vormen nu de grootste bedreiging van de schepping.
De mens is de natuur gaan zien als iets dat hij kan exploiteren en koloniseren. Zich kan toe-eigenen. Die verzuchting aan het eind van de psalm over de boosdoeners, dat gaat over ons.
Des te meer reden om de schepping, waarvan wij zelf onderdeel zijn, te blijven bezingen. Om de Schepper te loven om het werk van zijn handen.
Zoals ik al schreef: de psalm begint met “Prijs de Heer, o mijn ziel” en eindigt met “Mijn ziel, mijn ziel, prijs de Heer!”. Laten we zorgdragen voor Gods schepping en de lofzang gaande houden. Omwille van de schepping en omdat het onze ziel goed doet.
ds. Annemieke Parmentier
| terug
|
|
|
|
|
|