|
|
Gereformeerde Kerk te 's-Graveland: 1839-2010
Gereformeerde Kerk te 's-Graveland: 1839-2010
Lees alles over de vroege geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te 's-Graveland tot de oprichting van de Protestantse Gemeente 'De Graankorrel'. Klik hier.
|
|
Geschiedenis van Gereformeerde Kerk ’s-Graveland
Geschiedenis van Gereformeerde Kerk ’s-Graveland
Uit kerkblad KSSK, januari 2010
De geschiedenis van de Gereformeerde Kerk ’s-Graveland begint met de Afscheiding in 1839. Veel nu nog bekende namen komen we bij de oprichting tegen, o.a. Johanna Margreta Deppe, Hendrik Reijmerink, Jan Hafkamp, Melis van den Bosch, Hermanus van der Velden, Gerritje Bakker, Antje Bloemendaal, Jacobus de Bree, Weduwe Cors, Coenraad van Dijk, Cors van Harten, Jantje van de Koppel, Jantje Kruidhoed, Frederik Reijmerink, Gijsbert Smallenburg en A.V. Vos.
De naam van Gijsbert Smallenburg komt veel voor in de beginperiode van het kerkelijk leven. Hij is de man die op het Zuidereinde een lege stenen schuur huurt van Vrouwe Johanna Judith Zeelt. Uit het jaar 1861 is een huurcontract bewaard gebleven tussen haar en het kerkbestuur der Christelijk Afgescheiden Gemeente te ’s-Graveland, waarbij het kerkbestuur de huidige kerk huurt, gelegen op Groenlust. Vrouwe Johanna Judith Zeelt heeft de afgescheidenen veel gesteund, ook in materieel opzicht, want zij was zeer vermogend.
Voordien, zo gaat het verhaal, hield men godsdienstoefeningen in een boot die in de ’s-Gravelandsevaart lag.
Er waren toen ongeveer 80 lidmaten, waarvan sommigen uit de omliggende dorpen afkomstig waren.
De eerste predikant die hier pastoraal werk verrichtte was Ds. H.P. Scholte. In 1880 werd Ds. P.M. Dijksterhuis benoemd. Vanaf de beginperiode heeft de Gereformeerde Kerk ’s-Graveland ongeveer 20 predikanten gehad.
In 1955 kwam er een samenwerking tot stand met de Gereformeerde Kerk in Ankeveen, waarbij de kerkdiensten in het kleine kerkje met de gotische ramen aan het Hollands End tot 1965 gecontinueerd werden. Het kerkje stond in de tuin van de familie Holdinga en is nog steeds intact.
Het hoogste aantal leden in de 171-jarige geschiedenis werd in 1980 geregistreerd met 609 lidmaten.
De per 01-01-2010 opgerichte Protestantse Gemeente ‘De Graankorrel’ telde 295 leden.
|
|
Gereformeerd 's-Graveland
Gereformeerd 's-Graveland
Uit: 'Kleine geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te 's-Graveland',
geschreven door Truus en Gert Leene
De Gereformeerde Kerk ’s-Graveland dateert van omstreeks 1839. Zij ontstond toen gemeenteleden van de Hervormde Kerk zich aansloten bij een beweging uit 1834 (de Afscheiding). Gemeenteleden stapten toen uit de Hervormde Kerk omdat zij vonden dat de kerk te ‘verlichte’ interpretaties van de bijbel toeliet en de overheid te veel invloed kreeg op het kerkelijk gebeuren. De naam Gijsbert Smallenburg komt veel voor in deze beginperiode.
In ’s-Graveland was de ‘Christelijk Afgescheiden Gemeente’ tot 1892 heel erg klein. Er waren ongeveer 80 lidmaten, waarvan sommigen uit de omliggende dorpen afkomstig waren. Van 1839 - 1892 hebben er drie predikanten gestaan. Ook is er in de notulen sprake van een oefenaar. Men hield samenkomsten op een boot in de vaart.
Van Vrouwe Johanna Judith Zeelt huurde men later een stenen schuur, gelegen op Groenlust. Deze schuur is in de loop der jaren een aantal keren verbouwd.
Uit beeldbank van Historische Kring Kortenhoef
De preekstoel is van plaats veranderd, er is een orgel geïnstalleerd in 1940 (de meisjesvereniging heeft hier erg voor geijverd). In de jaren 50 werd er een ruimte aan de achterkant bijgebouwd en kreeg het gebouw een nieuwe voorgevel met klokkentorentje en een nieuwe voordeur met de symbolen van de vier evangelisten. In de jaren 70 is er een jeugdhonk bijgekomen, begin 1990 onderging de kerk een grote opknapbeurt en maakte het merendeel van de banken plaats voor stoelen.
|
|
150 jaar Gereformeerde Kerk te 's-Graveland
150 jaar Gereformeerde Kerk te 's-Graveland
Dit boekje is uitgegeven bij het 150 jaar bestaan van de gemeente. Klik hier om het te openen.
|
|
De ‘Christelijke afgescheidene gemeente van ’s-Graveland’ anno 1840
De ‘Christelijke afgescheidene gemeente van ’s-Graveland’ anno 1840
Door Wim Fecken
Uit: Historische Kring Ankeveen, ’s-Graveland, Kortenhoef
35e jaargang nummer 3, zomer 2018
In 's-Graveland bevinden zich twee Protestantse kerken. De kerk aan het Noordereinde en de andere bevindt zich aan het Zuidereinde. Van de geschiedenis van de kerk aan het Noordereinde is vrij veel bekend. Van het ontstaan van het kleine kerkje aan het Zuidereinde is minder bekend. Met het hierna geschrevene wordt mogelijk de lacune wat opgevuld. Het waarom van nog een Protestants kerkje in 's-Graveland wordt duidelijk als we kennis nemen van het volgende.
Op 13 oktober 1834 ontstond er een splitsing in de kerk. Onder leiding van de Groningse predikant Hendrik de Cock scheidden de Gereformeerden zich af van de Hervormde Kerk. Deze afscheiding heeft veel invloed gehad op het protestants-christelijke volksdeel van de moderne Nederlandse samenleving en was de start van een reeks afscheidingen binnen de protestantse kerken tijdens de 19e eeuw.
In 's-Graveland begint de geschiedenis medio 1837 met een aantal lidmaten die zich niet meer kunnen vinden in de liberale verkondiging van het Woord. En zo ontstaat na enkele jaren een Gereformeerde Gemeente. Enkele gemeenteleden willen zich afsplitsen en na circa twee jaar weten zij met succes een eigen gemeente met een kerkgebouwtje te stichten. Hiermee volgden zij het voorbeeld van de Gereformeerde Gemeente Loosdrecht, die zich in 1834 al had afgescheiden.
Op 17 juni 1838 schrijft de burgemeester van 's-Graveland (Hendrik Poeraat Schimmel) een brief aan de Gouverneur (de Commissaris van de Koning) in de provincie Noord-Holland (J.M. baron van Tuyl van Serooskerken), dat meer dan 100 personen in deze gemeente zich afgescheiden hebben van de Hervormde Kerk. Op deze brief wordt, ook na herhaling, niet gereageerd.
Op 19 juni 1838 gaat er opnieuw een brief de deur uit naar de Gouverneur, waarin de burgemeester melding doet van een godsdienstige bijeenkomst van meer dan (het maximaal toegestane aantal van) 20 personen;
"zonder daarvan alvorens aan mij eenige kennisgeving te hebben gedaan en alzo strijdig met het besluit Z.M. van den 5 Juli 1836 Staatsblad N.42." (De dienst vond toen plaats in het huis van Jacob Reijmerink.)
Op 8 juni 1839 schrijft de burgemeester aan de Gouverneur van de provincie Noord-Holland een zeer uitgebreide brief, naar aanleiding van een schrijven van de Gouverneur van 30 mei, waarin hij aangeeft dat:
"het getal der afgescheidenen alhier slechts 19 personen bedraagt, welke zich verdeelen in 9 huisgezinnen en dus zeer gering is in vergelijking der bevolking, welke 1140 zielen bedraagt en daarbij in aanmerking moet komen dat de helft van dat getal kwalijk aan de behoefte zoo voor hen zelve als voor hunne huisgezinnen kunnen voorzien."
"het lokaal hetwelk thans tot bijeenkomst der gemelde 19 personen dient, zo in het huis van Jacob Reijmerink, hetwelk in de week tot wasserij gebruikt wordt en dus niet zeer wel geschikt kan genoemd worden tot het houden van openbare Eeredienst, maar dat zij dan ook hebben verklaard een nieuw kerkgebouw voor hunne rekening te zullen daarstellen, zoodra de uitoefening hunner godsdienst door Zijne Majesteit zal zijn toegestaan, waartoe volgens voorgeven reeds door mw. Zeelt, wed. IJsseldijk, een stukje grond in deze gemeente gelegen en aan haar toebehorende aan hen om niet is afgestaan."
"dat gemelde afgescheidene blijkens de door mij hiernevens overgelegde staat niet vermogend genoeg kunnen worden geacht om een kerkje binnen hun eigen middelen te kunnen stichten, ten einde eene afgescheidene gemeente uit te maken maar zulks waarschijnlijk zal geschieden ten koste van meer vermogende der afgescheidene buiten deze gemeente woonagtig en nog veel minder in staat zullen zijn derzelve armen te onderhouden."
De burgemeester had kennelijk niet veel vertrouwen in de financiering, waardoor mogelijk de gemeente moest gaan opdraaien voor de kosten. Hij verzoekt de Gouverneur dan ook om geen toestemming te geven voor het stichten van nog een kerk in 's-Graveland, maar hij zou graag zien dat men zich aan gaat sluiten bij Loosdrecht of Hilversum. Inmiddels was deze kleine gemeente wel gaan bouwen aan een kerkgebouw op het inmiddels door mevrouw Johanna Judith Zeelt geschonken stukje grond.
Opnieuw diende zij, onder leiding van J. Reijmerink, een verzoek in bij de burgemeester om het kerkje officieel in gebruik te mogen nemen, waarna de burgemeester op 26 oktober 1839 weer een brief schrijft aan de Gouverneur;
“Ter voldoening aan de missieve van den 21 dezer maand N.291/15912 heb ik de eer Uwe Excellentie te informeere dat Gijsbert Smallenburg en Jacob Reijmerink als ouderlingen en Fredrik Reijmerink Junior als diaken van de afgescheidene Christenen alhier, mij op mijne afvraage aan hun gedaan, of zij zo lang het door hun ingediend verzoekschrift niet door Z.M. is toegestaan, het door hun opgebouwde kerkgebouw zoude inwijden en gebruiken, geantwoord hebben dat zij zich daar toe niet konde verbinden maar verzekerde mij dat zo lang de beslissing niet van wegens Z.M. was ingekomen zij daar van geen gebruik zoude maken, en hun tevens daarop kenbaar gemaakt dat bij aldien zij daar toe ook mogte overgaan zulks door mij zoude worde belet.”
De Gouverneur uit Haarlem (inmiddels Daniël Jacob van Ewijck van Oostbroek van de Bilt) antwoordt op het verzoek van Reijmerink afwijzend in een brief gedateerd 21 maart 1840, vergezeld van een afschrift van de Koning.
Het afschrift vermeldt onder anderen:
“Wij Willem II bij de Gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, enz., enz.
Gezien het rapport van onzen Minister van Staat, belast met de Generale Directie voor de zaken der Hervormde en andere Eerediensten, van den 18 October laatstleden N.1, omtrent een aan denzelven door onze Staatsraad Gouverneur van Noord Holland ingezonden aan ons gerigt en daarbij overgelegd adres van J. Reijmerink, des inwoners van 's-Graveland, zeggende van de thans erkende kerkgenootschappen afgescheiden te zijn en verzoekende toelating tot het inrigten eener Christelijke afgescheidene gemeente.
Gezien het rapport van onze Minister van Justitie van 26 October Iaatstleden N.1.
Den Raad van State gehoord advies van den 10 Januarij laatstleden. N.10.
Gezien de nadere rapporten van onze voornoemde Minister van den 11 en 21 dezes N.5 en N.4.
In aanmerking nemende dat de adressanten te gering in getal zijn om een kerkelijke gemeente uit te maken.”
Tevens was de onderbouwing voor de financiering onvoldoende. Wel stond de deur nog op een kier, want als men voldoende kon aantonen dat in eigen onderhoud kon worden voorzien zou het verzoek alsnog bekeken worden.
Op 6 mei 1840 kon de burgemeester dan ook een bericht aan de Gouverneur sturen waarin hij onder anderen stelt:
"Ik heb de eer Uwe Excellentie te berigten dat de afgescheidenen dezer gemeente bereids voor hunne rekening een nieuw gebouw hebben daargesteld en ingerigt tot godsdienstoefeningen, zoo ook dat zij reeds voorzien zijn van eene daarbij gelegen pastorie voor hunne leraar, zijnde de hofstede Groenlust, waaruit dus blijkt dat zij niet ontbloot zijn van middelen om het onderhoud eene leraar, en om te verkrijgene armen voor hunne rekening te kunnen voorzien ........ en in aanmerking nemende dat zij door vermogende personen zoals door Mevrouw Zeelt in ruime mate worden ondersteund zoo neem ik de vrijheid Uwe Excellentie te informeeren dat het voorkomt, het Z.M. mogt behagen gemeld verzoek toe te staan."
De Burgemeester van ’s-Graveland ontving de op 2 december 1840 geschreven brief uit Haarlem, begeleid door een brief van Koning Willem II;
“Wij Willem II bij de Gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg enz., enz.
Op het adres van J. Reijmerink c.s., ingezetenen van 's- Graveland, strekkende dat hun verzoek tot toelating tot het inrigten van eene Christelijke afgescheidene gemeente; hetwelk bij besluit van den 29 Februari laatstleden N.127 zoo als het was leggende, niet had kunnen worden ingewilligd, alsnu in gunstige overweging moge worde genomen.
Gezien het rapport van onzen Minister van Staat belast met de Generale Directie voor de zaken der Hervormde Kerk enz. van den 20 October 1840 N.4.
Gezien het rapport van onzen Minister van Justitie van den 29 October 1840 N.2.
Den Raad van State gehoord advies van den 16 November 1840 N.10.
In aanmerking genomen dat de adressanten een ter uitoefening van de Eeredienst geschikt gebouw hebben gesticht en zich daarenboven nog eene woning tot pastorie bestemd hebben aangeschaft. Dat zij bij hun vorig adres een reglement op het kerkbestuur en de inrigting hunner gemeente hebben overgelegd. Dat genoemd adres door hun individueel was geteekend terwijl de naamteekeningen waren gecertificeerd door den Burgemeester van 's-Graveland'.
Dat zij daarbij hebben verklaard zelve te zullen zorgen voor de behoeften van hunne Eeredienst en armen zonder ooit aanspraak zullen maken op toelage uit 's Rijks schatkist, noch op eenige goederen, inkomsten regten of titels van het Hervormd, of eenig ander Nederlandsch kerkgenootschap.
Dat zij mitsdien voldaan hebben aan hetgeen bij het 2e lid van het Koninklijk Besluit van den 5 Juli 1836 N.75, ter verkrijging van toelating is gevorderd. Hebben besloten en besluiten:
Art. 1 De verzochte toelating wordt aan adressanten verleend en mitsdien vergund het bestaan binnen de gemeente van 's-Graveland van eene Christelijke afgescheidene gemeente bestuurd volgens de bepalingen van het hieraan gehecht reglement.
Art. 2 Deze gemeente zal hare Godsdienst oefeningen houden in het door de adressanten gestichte kerkgebouw, gelegen nevens de hofstede Groenlust te ’s-Graveland, hetwelk op haren naam zal worden overgedragen, waartoe wij bij dezen authorisatie verleenen.
Art. 3 Te erkennen als eerst benoemde opzieners J. Reijmerink en G. Smallenburg, mitsgaders als Diakenen Fr. Reijmerink en K. van Dijk en toe te staan dat de predikdienst voorloopig worde waargenomen door den bedienaar des Woords bij de gemeente der afgescheidene Christenen te Utrecht, H.P. Scholte.
Art. 4 De gemeente van afgescheidene Christenen van ’s-Graveland is onderworpen aan alle wettelijke bepalingen en Gouvernementsverordeningen, welke met betrekking tot alle andere kerkgenootschappen of kerkelijke gemeente in dit Rijk in het algemeen thans bestaan of in het vervolg mogten worden vastgesteld. Onze Minister van Staat voornoemd is belast met de uitvoering van dat besluit, waarvan afschriften zullen worden gezonden aan onzen Minister van Justitie en aan den Raad van State tot informatie.
's Gravenhage den 19 November 1840"
Bronnen:
Streekarchief Gooi en Vechtstreek (SAGV) te Hilversum:
inv. 139 in- en uitgaande stukken
inv. 865, brievenboek
Wikipedia
|
|
|
|
|
|