|
|
Schuld en vergeving
Schuld en vergeving
’t Is misschien raar dat ik het zeg, maar eerlijk gezegd houd ik niet erg van het woord ‘schuld’. ’t Is me te vaak en te veel gebruikt. Ik ga ook zelden of nooit naar de kerk omdat ik zo’n behoefte heb aan schuld belijden, waar in nogal wat kerken steevast mee begonnen wordt. Als ik al gevoelens en gedachten heb, zitten die meestal ergens anders: verdriet, dankbaarheid, angst, vertrouwen ... daar zit ik méér mee in mijn maag en hoofd en hart.
En om nog maar eens wat op te biechten: ik vóel me ook niet zo schuldig. Nog erger: ik voel me ook niet zo schuldig omdat ik me niet zo schuldig voel. Natuurlijk heb ik vroeger ook wel iets – Goddank, niet te veel! – gehoord van dat wij mensen zondaren zijn en bij God in de schuld staan, maar dat heeft nooit zoveel indruk op me gemaakt, en ik kreeg ook niet de indruk dat de mensen om me heen er zo onder gebukt gingen, zeker niet als het weer gewoon maandag was geworden. Bovendien ontdekte ik dat het bij al dat praten over schuld vaak over de schuld van anderen en niet over onze eigen schuld ging, waardoor het iets heel hards en onbarmhartigs kreeg.
Toch wil ik best erkennen dat ik zondaar ben en bij God in de schuld sta, maar dan op een manier die niet zo massief en dus verpletterend is, en graag ook persoonlijker en vooral concreter. Ik bedoel, ik wil en kan me met mijn schuld verstaan als die aanwijsbaar is: toen en toen, daar en daar, heb ik dit of dat ten opzichte van die of die verkeerd gedaan of niet gedaan. Met zulke schuld kan ik aan het werk gaan: bewustwording, berouw, met zoveel als in mijn vermogen ligt proberen het door mij begane onrecht te herstellen, kortom: de strijd omwille van de verzoening aangaan.
Ik geloof ook oprecht dat zulke concrete schuld echt te vergeven is. Ik gelóóf dat. Want vergeving hoort eigenlijk niet thuis in onze werkelijkheid. Dat ervaar ik ook dagelijks, in en om mij heen. Onmogelijk dus, maar volgens het evangelie niet Godsonmogelijk. En daarom waag ik ’t er toch maar op.
En dan zijn er ook nog vage schuldgevoelens. Ik heb daar natuurlijk ook wel eens last van, maar ik kan er niets mee. Zulke vage schuldgevoelens zijn als een spook dat je van achteren belaagt. Je moet dat kreng eerst vóór je zien te krijgen om ‘m op z’n duvel te kunnen geven. Met andere woorden: pas als vage schuldgevoelens omgezet kunnen worden in concrete schuld, kun je er wat mee en aan doen.
Dan is er nog iets. Ik wil het naast schuld ook graag over tragiek hebben. Het is me niet onbekend dat je als christen dat niet mag doen omdat je dan jezelf schoon zou praten, maar daar trap ik niet meer in. Ik ben er achter gekomen dat een gevallen mens meestal geen slecht mens is, maar iemand die nooit goed heeft leren rechtop staan.
Ik geloof er ook niets van dat alle ellende in de wereld alleen maar aan de schuld van mensen te wijten zou zijn. 1k zou graag met onze Goede God nog eens een hartig woordje wisselen. Over natuurrampen bijvoorbeeld en over kankercellen. Want goed: ík mag niet dood slaan, maar Gód niet zomaar dood láten gaan.
Heeft vriend Job er toch te snel het zwijgen toe gedaan?
Wat het woord ‘vergeving’ betreft ... ook dat wordt me te vaak en te gauw gebruikt. Bij ons is vergeven vaak hetzelfde als versluieren. ‘Zand er over’, zeggen we, ‘alles is vergeven en vergeten’. Dat lijkt heel barmhartig, maar in feite is het liefdeloos, want eigenlijk laat je elkaar daarmee los. De weg van vergeven gaan is een heel geploeter. Het betekent dat je allebei hetzelfde moet inslikken, namelijk je trots.
Ook kan de pijn zo heftig zijn, de schade zo afschuwelijk, dat heel veel tijd en strijd voorbij moeten gaan voordat een mens tot echte vergeving in staat is. Vergeven is een mogelijkheid waarin je door de ontmoeting met de God van Israël en van Jezus van Nazareth kunt gaan geloven.
Alle spreken over schuld is totaal ondenkbaar als wij geen weet zouden hebben van vergeving. Omdat wij weet mogen hebben van vergeving, kunnen wij het aan onze schuld onder ogen te zien. Als je weet dat je met de knots wordt opgewacht, láát je het wel om op te staan en naar huis te gaan. Maar je wordt opgewacht met open armen, je wordt tegemoet gekomen, en voordat je je schuldbelijdenis hebt kunnen uitspreken, wordt er gezegd: ‘Kom binnen, laat ons feest vieren, want dit mijn kind was verloren en is gevonden, was dood en is levend geworden’ (Lucas 15,24).
ds. Reinier Beltman
| terug
|
|
|
|
|
|