|
|
Duizelingwekkend
Duizelingwekkend
In de afgelopen tijd is er bericht over nieuw ontdekte fenomenen in ons universum. Eerst was daar de ontdekking van zogenoemde zwaartekrachtgolven waarbinnen donkere gaten huizen – al door Albert Einstein voorspeld. Onlangs is waargenomen dat twee neutronensterren met elkaar in aanraking zijn gekomen, waardoor radioactiviteit ontstond die een goudklomp heeft gecreëerd met een zwaarte van vele malen de aarde – en dat op een afstand van 130 miljoen lichtjaren. Weet u wat die afstand is? 130.000.000 x 365 x 24 x 60 x 60 x 300.000 kilometer! Als ik dat op mijn rekenmachientje zou intypen, klapt dat ding uit elkaar.
Voordat u nu denkt dat ik een amateur-sterrenkundige ben… ik snap hier helemaal niets van! Ik probeer berichten in de krant over deze fenomenen wel te lezen, maar na een paar alinea’s duizelt het me, ik krijg er bijkans hoofdpijn van. Dat geldt ook als ik hoor over het bestaan van miljarden melkwegstelsels met ieder ontelbare sterren, en als ik dan besef wat een minuscuul stipje in dat heelal onze aarde is. En nog duizelingwekkender is dat er tot nog toe geen leven zoals wij dat kennen elders in het universum is ontdekt. En dat die aarde vanuit een ruimtesatelliet zo onvoorstelbaar schoon is. En dat al die natuurfilms van de BBC ons verstommen met de wonderbaarlijkste levensvormen op onze aarde. Dan gaat al heel gauw Psalm 8 door je verwonderde en duizelige hoofd zingen:
Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door u daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt, het mensenkind dat u naar hem omziet? U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toevertrouwd het werk van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd.
Niet dat ik geloof dat God de maker van dat onvoorstelbare universum is – dat hebben we inmiddels wel geleerd van de astronomie en van de evolutieleer, maar God mag wel het adres zijn van je verwondering over – en je respect voor – dat alles.
Eén van de grootste filosofen van onze westerse beschaving – Immanuël Kant; hij leefde in de achttiende eeuw – heeft eens gezegd:
Wat mij het meest met bewondering en eerbied vervult, is de sterrenhemel boven mij en de zedelijke wet in mij.
Met dat laatste bedoelde hij zoiets als: dat wat ons ertoe brengt om het goede te doen. Wij zouden nu misschien zeggen: ons geweten. De mens aan de ene kant nog geen stofje in het heelal, aan de andere kant in staat tot grootse dingen. Het innerlijk van een mens met alles wat daarin huist aan driften en verlangens, aan gevoelens van geluk, maar ook aan boosheid, aan pijn, is eigenlijk net zo’n mysterieus geheel als het immense heelal. We kennen er tenslotte ook maar een heel klein stukje van.
In de krant van vandaag (26 oktober) lees ik dat er van datzelfde genie Einstein een handgeschreven kattenbelletje is geveild voor maar liefst anderhalf miljoen Euro – hoe gek wil je het hebben. Op dat kattenbelletje staat een soort tegeltjeswijsheid:
Een kalm, bescheiden leven verschaft meer geluk dan een succesvol bestaan vol ambitie, dat gepaard gaat met aanhoudende onrust.
Misschien toch wel dat bedrag waard.
Wat mij betreft hebben de ruimtereizen minstens één ding opgeleverd en dat zijn de foto’s van de aarde op afstand. Je kunt zeggen: Wat is de aarde dan klein. Maar ik zeg liever: Wat is onze verantwoordelijkheid eigenlijk groot! Voor de aarde, maar ook voor elkaar. Voor het geheim van ieder mensenleven.
ds. Reinier Beltman
| terug
|
|
|
|
|
|